Ik voelde de wind aan mijn vacht trekken, maar liep stug door. Ik wist waar hij was, bij het vuur, daar zat hij vaker. Ik rook dat hij daar zat, zijn geur vermengt met de geur van brandend, dood hout werd naar me toe gejaagd door de wind. Ik had mijn ogen half dichtgeknepen tegen de koude, anders begonnen ze zo enorm te tranen en daar werd mijn zicht alleen maar wazig van. Doordat de bomen zo kaal waren, kon de wind makkelijk door het bos, anders had hier nooit zo veel wind gestaan. Ik draafde over de droge grond naar het vuurtje toe waar Dani, naar mijn weten, bij zat. Ik zag eerst het vuur, tussen de bomen door en pas later zag ik hem liggen. Zijn wolvengedaante vrijwel helemaal in schaduw gehuld. Ik liep naar hem toe en tikte zijn snuit met mijn neus aan, ter begroeting en ging toen bij hem zitten. 'Zullen we zo iets gaan doen?' vroeg ik. Bij hem zei ik altijd gewoon wat i wilde zeggen, ik ging er geen grote omweg van maken, bij andere zou ik dat waarschijnlijk wel doen. Eerst een gesprekje en daarna een voorstel, nu niet. Ik wilde niet te veel tijd verspillen. Ik wist nog niet precies hoe de regels hier zaten en ik wilde niet te laat terug het kamp binnen komen, misschien was dat verboden, wist ik veel.